Integratiebeleid jaren 90: De opvang  van leerlingen met migratieroots in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap


Johan Leman, 5 mei 2025

Dit bericht in de serie over het integratiebeleid 1989-2003 betreft iets wat eigenlijk geen bevoegdheid was van het federale niveau en ook niet van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding  (CGKR), opvolger van het Koninklijk Commissariaat voor het migrantenbeleid (KCM). Het gaat om een initiatief dat zelfs niet uitging noch van het KCM noch van het CGKR: de Non-discriminatieverklaring (NDV) in het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap en het functioneren van de BEOBEMI (Beoordelings- en bemiddelingscommissie waarvan ik voorzitter was van 1993/94 tot 2002).

Wat kenmerkte die periode van de Non-discriminatieverklaring in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap?

  1. Het ontstaan van LOP’s: lokale net-overschrijdende overlegplatformen.
  2. Het uittesten van een formule voordat ze veralgemeend werd. In 1993-94 werd in 5 pilootgemeenten een programma uitgetest, dat nadien over veel meer (maar niet alle) gemeenten uitgespreid werd. Men veralgemeende nooit.
  3. Men streefde een spreiding na a rato van 25 à max. 30 leerlingen van allochtone origine over de scholen in de gemeenten waar een LOP bestond. Die leerlingen noemde men ‘doelgroepleerlingen’.
  4. Er lag een sterke focus op vrijwillig engagement vanuit de scholen.

Spijt de vrij goede resultaten die in de praktijk bekomen werden, kwam er veel kritiek op de NDV en op de werking van de BEOBEMI. Interessant was bv de kritiek van de toenmalige Kinderrechtencommissaris. Hijnoemde de NDV weliswaar een werkinstrument dat kon dienen, maar dat juridisch nooit in de bestaande vorm als minimumnorm kon aanvaard worden. Het was inderdaad zo dat in sommige scholen die oorspronkelijk ‘wit’ waren en die voor het eerst ‘doelgroepleerlingen’ opnamen, de overeengekomen percentages als bovengrenzen geïnterpreteerd werden. De BEOBEMI aanvaardde dit, want vrijwillig engagement van scholen en gemaakte afspraken werden gerespecteerd. Maar voor sommigen in het verenigingsleven was dit onaanvaardbaar. Daarenboven kreeg ik zelf als kritiek dat ik onmogelijk voorzitter kon zijn van zo’n BEOBEMI en directeur van het CGKR.

Vanaf 2002 speelde ik niet meer mee. Met het GOK-decreet is men toen immers alles veel meer gaan juridiseren en ik stond zeer sceptisch tegenover zo’n juridiserend proces.

Bij mijn weten bestaat dit lokaal net-overschrijdend overleg (de LOP’s) nog altijd op meerdere plaatsen. Dit was toen, midden jaren 90, geen evidentie.  Vervolgens is het ook een feit dat sommige ‘witte’ scholen toen de stap gezet hebben naar opname van leerlingen met migratie-achtergrond. Over wat er nadien, vanaf 2002 in ons onderwijs gebeurd is, kan ik me niet uitspreken. Nergens ben ik er nog ook maar minimaal bij betrokken geweest en vanaf 2003 verdween ik trouwens ook nog eens uit het CGKR.

PS. Zie Leman, J. (2025). Memoires inzake integratiebeleid 1989-2003. Brussel, Foyer.

Terug